In cassatie gaat het om de vraag of de belastingadviseur van X te kwader trouw is geweest in de zin van artikel 16, lid 1, laatste volzin van de AWR door de aangifte inkomstenbelasting 2003 op te stellen zonder melding te maken van de door X ontvangen afkoopsom van een kapitaalverzekering met lijfrenteclausule, welke kwade trouw aan X zou moeten worden toegerekend. Het staat ten processe vast dat zonder een en ander navordering in casu niet mogelijk is, omdat de inspecteur niet beschikte over een ‘nieuw feit', kennelijk omdat de verzekeraar de uitkering voor de aanslagoplegging had gerenseigneerd aan de belastingdienst. Advocaat-Generaal (A-G) IJzerman heeft conclusie genomen naar aanleiding van het beroep in cassatie X. A-G IJzerman overweegt dat niet ter discussie staat dat de uitkering inkomen vormt en als zodanig had moeten worden aangegeven. Het is volgens de A-G juist dat de toenmalige adviseur door de aangifte in te dienen zonder nadere informatie en bescheiden op te vragen en zonder zich in de toepasselijke wettelijke bepalingen te verdiepen, objectief en in feite de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat te weinig belasting van X zou worden geheven. Daarmee is echter, volgens de A-G, nog niet voldaan aan het vereiste van bewustheid dat deel uitmaakt van voorwaardelijk opzet. Met het oog daarop dient te worden vastgesteld a) of de toenmalige adviseur ten tijde van het doen van de aangifte wetenschap had van die aanmerkelijk kans en, zo ja, b) of de toenmalige adviseur deze aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen)? Uit de hofuitspraak blijkt volgens de A-G niet dat het hof ook heeft getoetst aan deze vereisten a) en b). Volgens de A-G moet verwijzing volgen om alsnog te onderzoeken of aan deze eisen is voldaan.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)
Editie: 7 januari