Advocaat-generaal Wattel concludeert dat bepaalde niet-ingezeten fondsen onder voorwaarden recht hebben op terugbetaling van de dividendbelasting. Dit vloeit voort uit het Fidelity Funds-arrest.

Op 1 augustus 2016 stelt Rechtbank Zeeland-West-Brabant prejudiciële vragen aan de Hoge Raad (nr. 12/29, V-N 2016/43.13) in de zaak van een Duitse-UCITS die om teruggaaf van Nederlandse dividendbelasting heeft gevraagd. In zijn arrest van 3 maart 2017, nr. 16/03954 (V-N 2017/15.14) heeft de Hoge Raad prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie EU gesteld. Vervolgens stelt de rechtbank op 8 mei 2017 (nr. 12/29, V-N 2017/29.10) een aanvullende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad. Advocaat-generaal Wattel heeft in deze zaak inmiddels, naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie EU in de Deense zaak Fidelity Funds (Hof van Justitie EU, 21 juni 2018, nr. C-408/16, V-N 2018/35.13), geconcludeerd tot intrekking van de prejudiciële vragen. Inmiddels heeft de rechtbank op 26 februari 2019 weer aanvullende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld (nr. 12/29, V-N 2019/14.12).

Advocaat-generaal Wattel concludeert dat bepaalde niet-ingezeten fondsen onder voorwaarden recht hebben op terugbetaling van de dividendbelasting. Dit vloeit voort uit het Fidelity Funds-arrest. De fiscus moet dan een bedrag aan dividendbelastingvervangende betaling vaststellen die deze niet-ingezeten fondsen kunnen verrekenen met de ingehouden dividendbelasting.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 63

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 28

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 28 mei

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen