Belanghebbende, mevrouw X, is als (middellijk) bestuurder aansprakelijk gesteld voor onbetaald gebleven loonheffing van A bv. Op 28 augustus 2006 is namens A bv een brief naar de Belastingdienst gestuurd, die daar mogelijk in het ongerede is geraakt. In de brief staat dat A bv zojuist diverse loonaangiften digitaal heeft ingediend. Voorts wordt opgemerkt dat de aanvraag van haar fiscale nummer lang heeft geduurd en dat zij mede daarom niet in staat is de thans verschuldigde loonheffing te betalen. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de brief te algemeen is geformuleerd en dat deze dus geen rechtsgeldige melding van betalingsonmacht is. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat redelijkerwijs niet gezegd kan worden dat met de brief een melding van betalingsonmacht is gedaan. De Hoge Raad (17 februari 2012, nr. 10/02179, V-N 2012/12.26) oordeelt echter dat de brief blijk geeft van liquiditeitsproblemen, zodat de uitspraak van het hof mogelijk getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Volgt verwijzing. Hof Amsterdam oordeelt dat de ontvanger op geloofwaardige wijze de ontvangst van de niet-aangetekende brief heeft ontkend, zodat in het midden kan blijven of de brief qua inhoud een melding van betalingsonmacht is. X gaat weer in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat het niet aankomen van de brief het gevolg is van aan de ontvanger toe te rekenen omstandigheden (HR 15 december 2006, nr. 41.882, V-N 2006/65.5). Uit de stukken van het geding blijkt namelijk niet dat X voor het hof nader bewijs heeft geleverd of aangeboden van de ontvangst van de brief en evenmin dat zij voor het hof heeft gesteld dat het niet ontvangen van de brief door de ontvanger het gevolg is van aan hem toe te rekenen omstandigheden. X heeft alleen gesteld dat volgens statistische gegevens van het Ministerie van Financiën 99,8% van alle aangeboden post ook daadwerkelijk wordt bezorgd. De ontvanger heeft volgens het hof de ontvangst van de brief op geloofwaardige wijze ontkend, zodat hieruit moet worden opgemaakt dat die ontvangst op grond van hetgeen de ontvanger heeft aangevoerd redelijkerwijs moet worden betwijfeld. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen: