Het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBB) oordeelt in deze casus dat het fosfaatrecht niet overgaat naar een ander bedrijf in de zin van artikel 25 van de Meststoffenwet. Er vindt daarom geen afroming van fosfaatrechten plaats, omdat het geheel van productie-eenheden ongewijzigd blijft.
Fosfaatrechten zijn de rechten van een melkveehouder die bepalen hoeveel fosfaatuitstoot de melkveehouder mag produceren. Afhankelijk van de hoeveelheid fosfaatrechten die een melkveehouderij heeft, is door de overheid vastgelegd hoeveel fosfaatuitstoot een melkveehouderij mag produceren.
In deze zaak ging het bedrijf over van een maatschap naar een besloten vennootschap. Het College boog zich over de vraag of de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit terecht een afroming van 20 procent heeft toegepast bij de registratie van de overgang van de fosfaatrechten van de maatschap naar de bv.
Volgens de rechter heeft de overdracht geen gevolgen voor het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. Door wie of welke entiteit het bedrijf wordt gevoerd is immers niet bepalend voor het fosfaatrecht. De minister heeft dus ten onrechte een afroming toegepast.
Ook oordeelt het College dat de in artikel 33 van de Meststoffenwet vermelde mogelijkheid tot afroming van het op het bedrijf rustende productierecht in geval van een bedrijfsoverdracht niet tot een andere uitkomst leidt, nu de daarvoor benodigde algemene maatregel van bestuur niet is vastgesteld.
De uitspraak van het CBB heeft nummer ECLI:NL:CBB:2023:88. Lees ook het thema Fiscale aspecten rondom fosfaatrechten.
Bron: Luc Adriaansen -- ABAB