De NOB stelt in een reactie op de internetconsultatie over de Eindejaarsregeling 2024 voor om kritisch te kijken naar het onderdeel BTW-herziening op investeringsdiensten. Hiertoe geeft het arrest van het Hof van Justitie EU van 12 september 2024 (Drebers), V-N 2024/41.13, aanleiding, aldus de Orde. Met het voorstel wil het kabinet met name short stay structuren bestrijden (V-N 2024/14.9).

Het stemt de NOB positief dat in het huidige voorstel voor herziening op investeringsdiensten aandacht is voor richtlijnconformiteit van de maatregel. De NOB begrijpt het huidige voorstel namelijk zo dat een dubbele toets geldt. Er wordt voor langere periode herzien als sprake is van een investeringsdienst én het drempelbedrag van 30.000 euro is overschreden.

De NOB leest het arrest Drebers zo dat in de situatie waarin een lidstaat - zoals Nederland voornemens is - een herziening op diensten hanteert op grond van art. 190 BTW-richtlijn zij gehouden is de economische levensduur van de diensten die met investeringsgoederen worden gelijkgesteld in acht te nemen. Dit kan er in gevallen toe leiden dat een langere herzieningstermijn die geldt voor onroerend goed zou moeten worden toegepast. Dat lijkt het geval als de investeringsdienst die betrekking heeft op het onroerend goed gelet op de economische kenmerken ervan vergelijkbaar of functioneel identiek is aan een nieuw gebouw.

De vervolgvraag is hoe het voorstel zich verhoudt tot het arrest Drebers. Niet duidelijk is hoe zou moeten worden omgegaan met diensten die een langere of juist beduidend kortere economische levensduur hebben dan de termijn van vijf jaar, zoals bijvoorbeeld onderhouds-, schilders- en sloopwerkzaamheden. Het is naar de mening van de NOB van essentieel belang dat duidelijk aangegeven wordt wanneer een vijfjaarstermijn geldt dan wel eventueel een afwijkende termijn.

Verder zet de Orde vraagtekens bij het standpunt in de internetconsultatie dat voor de bepaling of sprake is van één of meer diensten de contractuele werkelijkheid in principe leidend is. Vervolgens wordt opgemerkt dat dit anders kan zijn als sprake is van misbruik van recht, bijvoorbeeld als kunstmatig wordt ‘opgeknipt’. Het komt de NOB voor dat niet alleen de contractuele werkelijkheid leidend zou zijn. De NOB vraagt zich af hoe dit standpunt zich verhoudt tot het in de jurisprudentie ontwikkelde leerstuk van eenheid van prestatie. Voor de vraag of sprake is van één of meer diensten aangesloten zou moeten worden bij dit leerstuk, en niet bij de gesloten overeenkomsten.

Lees het hele commentaar.

Bron: NOB

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Omzetbelasting, Europees belastingrecht

252

Gerelateerde artikelen