Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de ontvanger alsnog binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak alle op de zaak betrekking hebbende processtukken in geding moet brengen.

Belanghebbende, X, exploiteert een groothandel in vlees, vleeswaren, wild en gevogelte. In 2005 heeft zij personeel ingeleend van een tweetal (aan elkaar) gelieerde bv's. Aan deze bv's zijn - inmiddels onherroepelijke - naheffingsaanslagen loonheffing opgelegd (zie Rechtbank Breda 6 april 2011, nr. 10/2332, V-N 2011/32.21.17). In geschil is of X als inlener in 2014 terecht aansprakelijk is gesteld voor deze onbetaald gebleven aanslagen. Volgens X is haar informatie onthouden, zodat de aansprakelijkstellingen geen deugdelijke grondslag hebben. Het betreft in het bijzonder de stukken met betrekking tot de procedures waarin de bv's de naheffing aanvochten.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de ontvanger alsnog binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak alle op de zaak betrekking hebbende processtukken in geding moet brengen. X kan pas na kennisneming van die stukken bepalen welke grieven zij nog tegen de aanslagen wenst aan te voeren. Het andersluidende standpunt van de ontvanger berust op een onjuiste rechtsopvatting (zie HR 2 december 2016, nr. 16/01532, V-N 2016/64.12). X mag namelijk ten aanzien van die aanslagen feiten en omstandigheden aanvoeren die niet eerder aan de belastingrechter zijn voorgelegd of waarover die rechter geen onherroepelijke uitspraak heeft gedaan.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 49

Invorderingswet 1990 34

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

3

Gerelateerde artikelen