De heer X is samen met de heer B vanaf de oprichting aandeelhouder/bestuurder van A bv. In 2006 start de inspecteur een onderzoek naar de balanspost ‘Omzetbelasting per ultimo 2004' ad € 70.869. De btw-schuld is ontstaan door het niet goed toepassen van verleggingsregeling bij invoer, doch suppleties zijn niet ingediend. Over 2005 wordt alsnog een suppletie ingediend, maar deze wordt niet voldaan. De later opgelegde naheffingsaanslagen en boetes zijn evenmin betaald. In geschil is of X door de ontvanger hiervoor terecht aansprakelijk is gesteld. Rechtbank 's-Gravenhage verlaagt de aansprakelijkstelling tot € 96.246. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Gravenhage oordeelt dat X als bestuurder en aandeelhouder weet moet hebben gehad van de eind 2004 openstaande btw-schuld en dat deze kennelijk opzettelijk niet alsnog is voldaan. X maakt niet aannemelijk dat de accountant de verleggingsregeling niet juist heeft toegepast. De rechtbank is er voorts terecht vanuit gegaan dat de melding van betalingsonmacht niet rechtsgeldig was, aangezien de naheffingsaanslagen reeds waren opgelegd. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond, met dien verstande dat er thans door verrekeningen nog slechts een bedrag van € 25.730 resteert waarvoor X aansprakelijk is.