Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat de heer X tot het sluiten van de vaststellingsovereenkomst redelijkerwijs kon menen dat de behaalde verkoopwinst kon worden toegevoegd aan de HIR en kon worden aangewend voor investeringen in de VS. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, de heer X, is directeur-grootaandeelhouder van een bv, die samen met haar dochter-bv's landbouwbedrijven exploiteert. In 2001 verkoopt de bv de meeste van haar bedrijfsmiddelen, waarbij een beroep is gedaan op de landbouwvrijstelling en de herinvesteringsreserve. De verkoopopbrengst is gebruikt voor investeringen in Polen en de VS. X woont inmiddels in de VS. In 2009 sluiten X, de bv en de inspecteur uiteindelijk een vaststellingsovereenkomst. Hierin is onder meer vastgelegd dat de zetel van de bv in september 2002 is verplaatst naar de VS. Aangezien de bv haar VPB-aanslag over 2002 vervolgens niet betaalt, is X in 2010 door de ontvanger aansprakelijk gesteld. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X zich ten onrechte beroept op dwaling over de fiscale en financiële gevolgen van de vaststellingsovereenkomst, aangezien hij werd bijgestaan door een belastingadviseur. De aansprakelijkstelling wordt verlaagd tot € 267.673. X gaat in hoger beroep.

Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 9 juli 2014, 13/00633, V-N 2014/50.23) oordeelt dat X tot het sluiten van de vaststellingsovereenkomst redelijkerwijs kon menen dat de behaalde verkoopwinst kon worden toegevoegd aan de HIR en kon worden aangewend voor investeringen in de VS. Het enkele feit dat vanuit die gedachte de behaalde opbrengsten zijn geherinvesteerd, betekent niet dat X een verwijt in de zin van art. 41 van de IW kan worden gemaakt. X maakt echter niet aannemelijk dat vanaf het sluiten van de vaststellingsovereenkomst het door de bv niet voldoen van de VPB niet aan hem is te wijten. Er is namelijk geen enkel inzicht verschaft in de financiële positie van de bv, zodat niet kan worden vastgesteld of het niet betalen van de VPB komt door de slechte financiële positie van de bv of om andere redenen. X is echter niet aansprakelijk voor de heffingsrente. De ontvanger slaagt namelijk niet in die bewijslast. De aansprakelijkstelling wordt verlaagd tot € 223.742. Het beroep van X is deels gegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 41

Invorderingswet 1990 32

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 24 juli

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen