Verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden vermindert de aansprakelijkstelling van X gedeeltelijk. X heeft aannemelijk gemaakt dat het niet aan hem te wijten is, dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de vennootschapsbelasting tot een bedrag van € 83 515.

Belanghebbende, X, is directeur en enig aandeelhouder van A bv. De bv heeft een verhuurd bedrijfspand in eigendom. In het jaar 2002 is het pand verkocht aan de echtgenote van X in privé. Voor de boekwinst vormt de bv eind 2002 een HIR. In verband met de aanstaande verkoop van de aandelen heeft X nagenoeg alle liquide middelen van de bv ten titel van lening opgenomen en aldus een schuld in rekening-courant gekregen van € 375.740. In juni 2003 heeft X de aandelen in de bv verkocht aan B bv die de koopsom heeft voldaan door overname van de rekening-courantschuld (schuldovername). In maart 2006 staakt A bv haar activiteiten zonder de herinvesteringsreserve af te rekenen dan wel anderszins in de belastingheffing te betrekken. In geschil is of X door de ontvanger terecht aansprakelijk is gesteld voor de onbetaald gebleven VPB-schuld over 2003 ad € 144.112. Blijkens de financiële verslagen had A bv (ten minste) tot aan het tijdstip van de verkoop van de aandelen aan B bv voldoende vermogen om een belastingschuld van € 144.112 te kunnen voldoen. Rechtbank Breda verklaart het beroep van X tegen de aansprakelijkstelling ongegrond. Hof 's-Hertogenbosch verklaart het hoger beroep van X gegrond en vernietigt de beschikking aansprakelijkstelling. De staatssecretaris heeft beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad overweegt dat het hof de bepaling van art. 40 lid 6 IW 1990 van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan. De bedoelde bepaling brengt mee dat een andere bewijslast rust op degene die aansprakelijk is op grond van art. 40 lid 1 IW 1990 dan de last te bewijzen dat hij niet "bewust" verwijtbaar gehandeld heeft. Die andere bewijslast houdt in dat hij bevrijd is van aansprakelijkheid indien "hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de vennootschapsbelasting". Het beroep in cassatie is gegrond. Volgt verwijzing. Verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden overweegt dat X aannemelijk heeft gemaakt, gelet op de feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd, dat het niet aan hem te wijten is, dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de vennootschapsbelasting tot een bedrag van € 83 515. Hij heeft door het storten van dit bedrag op de kwaliteitsrekening van de notaris de betaling van vennootschapsbelasting zeker trachten te stellen. Voor het meerdere van de vennootschapsbelastingschuld ad € 60 961 heeft X niet bewezen dat het niet aan hem te wijten is, dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de vennootschapsbelasting. Het hof overweegt vervolgens dat de mogelijkheid om een ander aansprakelijk te stellen, niet afdoet aan de aansprakelijkheid van X op grond van artikel 40 IW 1990. Het hoger beroep van X is gegrond. De aansprakelijkstelling wordt verminderd tot € 60 961.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 art. 40

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 29 mei

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen