Het beleid over de subjectieve vrijstelling die binnen de vennootschapsbelasting geldt voor stichtingen en verenigingen is geactualiseerd naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 21 januari 2022, 20/00772, V-N 2022/6.7.

De onderdelen over aanvangsjaren (2.2) en over beoordeling winstgrenzen (3) zijn in lijn gebracht met dit arrest. Daarnaast is een nieuw onderdeel 3.1 ingevoegd. In dat onderdeel worden de gevolgen van dit arrest beschreven voor de jaren waarvan de definitieve aanslag is opgelegd voor 21 januari 2022 en de terugwenteling van verliezen naar die jaren. Dit onderdeel bevat verder een goedkeuring waarmee eindafrekeningswinst achterwege kan blijven bij deze sfeerovergang als de belastingplicht in strijd blijkt te zijn geweest met het arrest. De overige aanpassingen zijn redactioneel van aard. Met deze aanpassingen zijn geen inhoudelijke wijzigingen beoogd.

Dit besluit is een actualisering van het besluit van 19 september 2018, nr. 2018-155144 (V-N 2018/57.7). Het besluit treedt in werking op 31 maart 2022 en werkt terug tot en met 10 maart 2022.

Lees ook het thema Vennootschapsbelastingplicht van stichtingen en verenigingen.

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 6

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 31 maart

9

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen