X bv neemt op 18 november 2008 (als bv in oprichting) de exploitatie over van een schoonmaakbedrijf. Omdat het in kaart brengen van de financiële en fiscale verplichtingen veel tijd in beslag neemt, besluit X bv een verlengd boekjaar te hanteren lopend van 2 december 2008 tot 31 december 2009. De inspecteur legt aan X bv conform de ingediende aangifte een aanslag vennootschapsbelasting op met een bedrag aan heffingsrente van € 2088. In geschil is of de heffingsrente terecht in rekening is gebracht.
Hof Arnhem verwerpt het standpunt van X bv dat de heffingsrente beperkt moet worden vanwege het feit dat zij door de onduidelijke financiële en fiscale positie van het door haar overgenomen schoonmaakbedrijf en door de ‘stroperige' werkwijze van de Belastingdienst gedwongen is geweest een verlengd boekjaar te hanteren met – kennelijk – als gevolg dat heffingsrente in rekening is gebracht. Voor zover X bv hiermee een beroep doet op de algemene beginselen van bestuur, faalt dat beroep in zoverre. Genoemde omstandigheden rechtvaardigen immers niet de conclusie dat de inspecteur in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door over het bedrag van de voorlopige aanslag heffingsrente in rekening te brengen. Het hof verwerpt het beroep van X bv op het zorgvuldigheidsbeginsel nu de gedingstukken en het debat ter zitting geen enkele grond bieden voor de conclusie dat de inspecteur het verwijt kan worden gemaakt dat hij de hand erin heeft gehad dat X bv niet tijdig aangifte heeft kunnen doen dan wel dat hij de mogelijkheid voor X bv om een verzoek tot het opleggen van een voorlopige aanslag zou hebben vertraagd of hebben tegengewerkt. X bv stelt ten slotte dat zij de inspecteur om een voorlopige aanslag heeft verzocht, maar niet aannemelijk is geworden dat dit verzoek de Belastingdienst (die stelt het verzoek niet te hebben ontvangen) heeft bereikt. Het hoger beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 30f