Advocaat-generaal Wattel concludeert dat het (boek)jaar 2009 van A bv uit twee jaren bestaat. Volgens de A-G moet worden uitgegaan van een grammaticale en wetssystematische uitleg van de wettekst.

Belanghebbende, X bv, bezit vanaf 22 december 2009 (in)direct alle aandelen in C bv en A bv. In 2009 zijn er drie volgtijdelijke fiscale eenheden voor de VPB geweest. Van 1 januari 2009 tot en met 21 april 2009 A bv, van 22 april 2009 tot en met 21 december 2009 C bv en van 22 december 2009 tot en met 31 december 2009 X bv. Bij elke volgtijdige voeging in 2009 is een nieuwe moedermaatschappij aan de fiscale eenheid toegevoegd, waardoor in het fiscale resultaat over 2009 van C bv en X bv mede het fiscale resultaat van de voormalige fiscale eenheid A bv is begrepen. In geschil is de verrekening van het verlies van het jaar 2009. Het geschil spitst zich toe op de vraag of er voor de verliesverrekening ex art. 20 Wet VPB 1969 sprake is van één (boek)jaar of twee (boek)jaren. Volgens de inspecteur bestaat het (boek)jaar 2009 van A bv in casu uit twee jaren. Het eerste jaar zou dan lopen van 1 januari 2009 tot en met 21 april 2009 en het tweede jaar van 22 april 2009 tot en met 31 december 2009. Hierdoor zou het verlies uit het tweede jaar niet meer te verrekenen zijn met 2006, maar alleen nog maar met 2007, 2008 en het eerste deel van 2009. Rechtbank Gelderland oordeelt dat voor de verliesverrekening bij een fiscale eenheid moet worden uitgegaan van boekjaren. De rechtbank wijst daarbij op de jurisprudentie van de Hoge Raad. Uit deze jurisprudentie blijkt dat onder ‘boekjaar' moet worden verstaan: de periode waarover een onderneming financiële verslaglegging uitbrengt. Aangezien A bv alleen een financieel verslag heeft opgesteld over het kalenderjaar 2009, moet het (boek)jaar 2009 worden aangemerkt als één jaar. Het gelijk is aan X bv. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat het (boek)jaar 2009 van A bv uit twee jaren bestaat. Volgens het hof valt aan de wetsgeschiedenis inderdaad wel iets te ontlenen voor het standpunt van X bv, maar valt aan de wetsgeschiedenis niet te ontlenen dat de reikwijdte van art. 7 lid 4 Wet VPB 1969 zich uitdrukkelijk niet zou uitstrekken tot de verliesverrekeningsregels. Volgens het hof moet daarom worden uitgegaan van een grammaticale en wetssystematische uitleg van de wettekst. Het gelijk is dan aan de inspecteur.

Advocaat-generaal (A-G) Wattel concludeert dat een grammaticale uitleg van art. 7 lid 4 Wet VPB 1969 met zich brengt dat twee fiscale ‘jaren', waarover belasting wordt geheven, ontstaan bij voeging in de loop van een vennootschapsrechtelijk boekjaar. De A-G merkt vervolgens op dat belastbare winsten en aanslagen per ‘jaar' in de zin van art. 7 lid 4 Wet VPB 1969 worden vastgesteld, en dat een later verlies verrekend wordt door vermindering van de aanslag over dat eerdere ‘jaar'. Volgens de A-G ligt het dan ook wetssystematisch het meest voor de hand dat het ‘jaar' in art. 20 lid 2 Wet VPB 1969 het ‘jaar' is ex art. 7 lid 4 Wet VPB. Het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 21 april 2009 geldt volgens de A-G dan voor de toepassing van art. 20 lid 1 Wet VPB 1969 als ‘het voorafgaande jaar'. De A-G adviseert de Hoge Raad om het cassatieberoep ongegrond te verklaren.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 7 + 15 + 20

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)

Editie: 16 juni

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen