Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de periode waarin X bv deel uitmaakte van de oude f.e., ook als (afzonderlijk) ‘jaar' in de zin van art. 7 lid 4 Wet VPB 1969 moet worden aangemerkt. Het gelijk is aan de inspecteur.

Belanghebbende, X bv, is tot 29 april 2008 de moedermaatschappij van een f.e. voor de VPB (FE I). Vanaf 29 april 2008 is C nv de moedermaatschappij van een f.e. met de vennootschappen van FE I (FE II). In 2014 verzoekt C nv om € 10 mln van haar verlies van ruim € 20,7 uit 2010 te verrekenen met de voorvoegingswinst van X bv over 2007. De inspecteur weigert om de verliesverrekeningsbeschikking af te geven. In geschil is of voor de driejaarstermijn voor de achterwaartse verliesverrekening uit 2010 de periode 1 januari 2007 - 28 april 2007 als afzonderlijk ‘jaar' heeft te gelden ex art. 20 Wet VPB 1969.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat, wanneer een belastingplichtige in de loop van een boekjaar als dochtermaatschappij deel gaat uitmaken van een f.e., het gedeelte van dat boekjaar waarin de belastingplichtige geen deel uitmaakt van die f.e. heeft te gelden als (afzonderlijk) ‘jaar' in de zin van art. 7 lid 4 Wet VPB 1969. Deze uitleg van het begrip ‘jaar' heeft volgens de rechtbank ook te gelden voor de regeling inzake de verliesverrekening uit art. 20 Wet VPB 1969. Volgens de rechtbank moet de periode 1 januari 2007 - 28 april 2007 dan ook worden aangemerkt als een afzonderlijk ‘jaar' voor de toepassing van art. 20 lid 2 Wet VPB 1969. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 7 + 20

 

Lees ook het thema Verliesverrekening in de vennootschapsbelasting.

 

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 16 juni

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen