Belanghebbende, mevrouw X, verzorgt in 2008, 2009 en 2010 de opvang van drie kleinkinderen. De werkzaamheden vinden plaats via een gastouderbureau en zijn vergoed conform de wet. In haar IB-aangifte over 2009 geeft X € 12.834 (€ 21.095 -/- € 8.261 kosten) aan als netto resultaat uit overige werkzaamheden. Bij de aanslagregeling is slechts € 2846 als kosten in aftrek toegelaten. X stelt primair dat de in familieverband verrichte werkzaamheden geen bron van inkomen zijn. Subsidiair stelt X dat zij IB-ondernemer is. Volgens Rechtbank Den Haag beoogt X met de werkzaamheden een voordeel te behalen en kan zij dit ook redelijkerwijs verwachten. Zij vallen daarom buiten de in familieverband gebruikelijke wederzijdse hulp en bijstand en vormen dus een bron van inkomen. Er is voorts geen IB-onderneming omdat X zich niet beschikbaar stelt als oppas voor andere kinderen. X gaat in hoger beroep. Hof Den Haag oordeelt dat er een bron van inkomen is en dat in het midden kan blijven of er een IB-onderneming is, omdat X geen feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit blijkt dat zij voldoet aan het urencriterium. X komt dus niet in aanmerking voor de ondernemersaftrek. X beroept zich terzake vergeefs op het gelijkheidsbeginsel. De keuze van de wetgever om resultaatgenieters geen ondernemersaftrek te geven, is niet van een redelijke grond ontbloot en moet worden gerespecteerd. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.2