X is een stichting. Zij verzoekt de gemeente Hilversum per brief van 5 juli 2004 om teruggaaf van 50% van de bouwleges (ruim € 380.000) die zij heeft betaald voor op 9 juni 1998 en 12 oktober 1999 verleende bouwvergunningen. In cassatie is niet langer in geschil dat de gemeente het verzoek terecht heeft afgewezen. Nog wel in geschil is of X recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Advocaat-Generaal IJzerman geeft in een conclusie enige verduidelijkingen en aanvullende observaties over de vergoeding van immateriële schade bij overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De A-G geeft aan dat ook rechtspersonen als X aanspraak kunnen maken op een schadevergoeding, aangezien de bestuurders en natuurlijke personen die de rechtspersoon leiden worden getroffen door de frustratie wegens de termijnoverschrijding. De stelplicht van de belanghebbende beperkt zich tot het feit van de termijnoverschrijding, hij hoeft het bestaan van schade niet aannemelijk te maken of te specificeren. Ook bij een ongegrond beroep ziet de A-G ruimte voor een schadevergoeding omdat de spanning en frustratie los staan van een eventueel ongelijk in fiscaal opzicht. Verder merkt de A-G op dat bij de beoordeling van de termijnoverschrijding in eerste instantie de duur van de bezwaarfase en de beroepsfase bij elkaar worden opgeteld. Bij rijksbelastingzaken is een splitsing van de termijn van weinig belang omdat de schadevergoeding hoe dan ook voor rekening van de Staat komt. Bij heffingen van lagere overheden kan een splitsing zinvol zijn als de Staat verhaal wil zoeken op een lagere overheid wanneer de termijnoverschrijding geheel of gedeeltelijk moet worden toegerekend aan de bezwaarfase. De A-G adviseert de Hoge Raad het cassatieverzoek van X gegrond te verklaren. Het hof heeft bij zijn beslissing immers geen rekening gehouden met het een dag na de uitspraak gewezen arrest van 10 juni 2011. Na verwijzing kunnen de stellingen van X aan de orde komen over het aanvangsmoment van de termijn van berechting en over het gebrek aan voortvarendheid van de gemeente tijdens de diverse fasen van de procedure.