De Staatssecretaris van Financiën beantwoordt in een brief aan de Tweede Kamer de vragen over de evaluatie van de wet Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen.

Uit deze antwoorden blijkt het volgende:

  • De ontmoedigende werking die van de pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen werd verwacht, is gerealiseerd;

  • Bij de pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen zijn slechts enkele tientallen werkgevers betrokken, waardoor het onwaarschijnlijk is dat statistisch significante conclusies over de gedragseffecten te trekken zijn;

  • Niet-aftrekbaarheid van de winst van de met de excessieve vertrekvergoedingen gemoeide kosten is in het kader van de eenvoud en effectiviteit niet wenselijk;

  • Ook een verdere fiscale beperking van bonussen is uit het oogpunt van uitvoerbaarheid en effectiviteit onwenselijk;

  • Van meet af aan is het de bedoeling geweest dat de pseudo-eindheffing over excessieve vertrekvergoedingen, volgens het principe ‘gelijke monniken, gelijke kappen', ook van toepassing is op de voetbalsector / topsport;

  • Ten aan zien van de lucratieve belangen merkt de staatssecretaris op dat het uitgangspunt van de Wet IB 2001 is dat deze in box 1 (als resultaat uit overige werkzaamheden tegen het progressieve tarief) worden belast. Onder omstandigheden is het echter mogelijk dat de voordelen feitelijk in box 2 tegen een tarief van 25% worden belast.

Lees ook het thema Eindheffingen: Loonbelasting heffen van de werkgever.

[Nieuwsbron][Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

Editie: 22 september

5

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen