Het Hof van Justitie EU oordeelt dat België op grond van de Zesde btw-richtlijn niet mag bepalen dat VOM hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de btw die Ghebra nv is verschuldigd over een levering van goederen die zij vanuit het entrepot van VOM onder bezwarende titel heeft verricht.

De Vlaamse Oliemaatschappij NV (VOM) exploiteert een "belastingentrepot" en beschikt over een vergunning voor het beheer van een entrepot, ander dan douane-entrepot, voor de opslag van minerale oliën. De in het entrepot opgeslagen goederen zijn onder een btw-schorsingsregeling geplaatst. Wanneer de goederen het entrepot verlaten en hetzij zich niet meer onder de regeling entrepot ander dan douane-entrepot bevinden, hetzij het voorwerp uitmaken van een levering onder bezwarende titel, wordt de btw over deze producten verschuldigd. In maart en april 2003 verricht Ghebra nv, die haar olieproducten in het entrepot van VOM opslaat, leveringen van brandstof onder bezwarende titel vanuit het entrepot van VOM. De voor deze leveringen verschuldigde btw bedraagt ruim € 2,1 mln. In juni 2003 wordt Ghebra nv failliet verklaard. In 2006 vaardigt de Belgische fiscus een dwangbevel uit aan VOM ter betaling van de btw, die niet door Ghebra kan worden betaald. Volgens VOM is deze hoofdelijke aansprakelijkheid echter in strijd met het EU-recht. De Belgische rechter heeft een prejudiciële vraag in deze zaak gesteld. Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat België op grond van de Zesde btw-richtlijn niet mag bepalen dat VOM hoofdelijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de btw die Ghebra nv is verschuldigd over een levering van goederen die zij vanuit het entrepot van VOM onder bezwarende titel heeft verricht. Het HvJ EU merkt hierbij nog op dat dit zelfs geldt als VOM te goeder trouw is of hem geen fout of nalatigheid kan worden verweten.

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Invordering

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

2

Gerelateerde artikelen