X maakt op 23 juli 2016 tijdig per e-mail bezwaar tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Rotterdam. De gemeente reageert hierop met de mededeling dat bezwaarschriften die per e-mail worden ingediend, niet worden behandeld. De gemeente wijst X op de mogelijkheid om alsnog schriftelijk bezwaar te maken. Dit doet X op 31 augustus 2016. Op 5 november 2016 verklaart de heffingsambtenaar dit bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk.
De Hoge Raad oordeelt dat de gemeente Rotterdam, toen zij besloot het per e-mail ingediende bezwaarschrift niet in behandeling te nemen, X in de gelegenheid had moeten stellen om het verzuim van het niet langs de juiste weg indienen van het bezwaarschrift te herstellen.
De heffingsambtenaar had het bezwaar niet niet-ontvankelijk mogen verklaren zonder X een termijn te geven voor verzuimherstel (HR 11 augustus 2017, nr. 17/00877, V-N 2017/39.6). Aangezien de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag parkeerbelasting al ambtshalve heeft vernietigd, is het belang van X bij het verkrijgen van een uitspraak op het beroep beperkt tot de vergoeding van de kosten van bezwaar. De Hoge Raad doet het verzet zelf af, verstaat dat de uitspraak op het verzet vervalt en dat de rechtbank het onderzoek moet voortzetten in de stand waarin het zich bevond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:6
Algemene wet bestuursrecht 6:5