Belanghebbende, X, komt in beroep tegen de hem opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting voor diverse jaren alsmede tegen de daarbij opgelegde boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente. De navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn opgelegd in het kader van een door de Belastingdienst uitgevoerd onderzoek naar houders van bankrekeningen, vermeld op door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse Belastingdienst verstrekte fotokopieën, het zogenaamde Rekeningenproject. X komt in beroep. Hof Amsterdam oordeelt dat aannemelijk is dat X houder is van de (verzwegen) KB-Luxbankrekeningen. X heeft niet aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR voldaan. Volgt omkering van de bewijslast. Vervolgens overweegt het hof dat X overtuigend heeft aangetoond dat de in een aantal navorderingsaanslagen begrepen correcties voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en voor de vermogensbelasting te hoog zijn. Deze correcties zijn berekend naar de voor ondernemers toegepaste correcties. Nu in de aangiften over die jaren niet blijkt van enige opgave van winst uit onderneming zal het hof de correcties verminderen tot de voor particulieren toegepaste (lagere) correcties. De correcties worden met een/derde verminderd. Voor het jaar 2000 is over de volledige correctie door middel van een aanslag vermogensbelasting geheven. De naderhand eveneens over die correctie opgelegde navorderingsaanslag dient te worden vernietigd. Ook de navorderingsaanslag vermogensbelasting voor het jaar 1997 wordt vernietigd omdat de echtgenote van X in het jaar 1996 het hoogste persoonlijke inkomen had. De navorderingsaanslag had aan haar moeten worden opgelegd, aldus het hof. De boetes worden verminderd tot 64% van de na te vorderen belasting. Dit vanwege schending van artikel 6 van het EVRM en omdat bij de schatting van de hoogte van de correcties een grote onzekerheidsmarge is aangehouden. De beroepen zijn gegrond. X komt in cassatie tegen de twee uitspraken van het hof. De Staatssecretaris van Financiën komt in cassatie tegen de uitspraak van het hof van 4 november 2011. De Minister van Financiën komt in cassatie tegen de uitspraak van het hof van 10 juni 2010. De staatssecretaris trekt de beroepen later in.
De Hoge Raad overweegt dat het hof in zijn uitspraak van 10 juni 2010 heeft verzuimd de beschikkingen heffingsrente die met de te vernietigen navorderingsaanslagen verband houden en de boetebeschikking te vernietigen. De Hoge Raad herstelt deze omissie. Verder overweegt de Hoge Raad dat de uitspraken van het hof wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten blijk geven van miskenning van hetgeen is overwogen in de arresten van de Hoge Raad van 15 april 2011, nrs. 09/03075 (BNB 2011/206) en 09/05192 (BNB 2011/207). De beroepen in cassatie van X zijn gegrond. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Verwijzingshof 's-Gravenhage moet beoordelen: (i) in hoeverre de inspecteur voor elk van de boeten het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is. De Staatssecretaris van Financiën wordt veroordeeld in de kosten die X in verband met de behandeling van het beroep in cassatie heeft moeten maken.