Vof X verzorgt financiële administraties, stelt jaarrekeningen op, verzorgt belastingaangiften en verleent financieel en fiscaal advies. Zij verricht werkzaamheden voor stichting A, een door PGB gefinancierde instelling, en Z bv, een exploitant van fitnesscentra. Naar aanleiding van een onderzoek naar de naleving van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, stelt het Bureau Financieel Toezicht vast dat X vof de Wwft heeft overtreden. Volgens het BFT voldoet de opzet van de procedures niet aan de in de Wwft gestelde eisen en geeft X vof onvoldoende invulling aan het risicobeleid en -management. Verder voldoet X vof niet aan de monitoringsverplichting en verricht zij geen verscherpt cliëntenonderzoek. Ook constateert de BFT vier (gecombineerde) overtredingen van de meldingsplicht ongebruikelijke transacties. Aan X vof wordt daarom een aanwijzing gegeven en een bestuurlijke boete van € 10.000 opgelegd.

Rechtbank Rotterdam oordeelt dat X vof de transacties die zien op de ‘omzet dagbesteding’ van A als ongebruikelijk had moeten aanmerken en deze bij de Financial Intelligence Unit had moeten melden. Volgens de rechtbank mag van een zorginstelling worden verwacht dat er een deugdelijke administratie wordt bijgehouden waaraan PGB-gelden worden besteed. De verantwoording van A is niet geweest zoals die van een PGB-instelling mag worden verwacht. Hetzelfde geldt voor twee leningen en (grote) rekeningcourant-verhoudingen. Ook deze transacties had X vof moeten aanmerken als ongebruikelijke transactie en had zij moeten melden bij de FIU. Het BFT stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat het X vof redelijkerwijs bekend moest zijn dat er aanleiding was voor het vermoeden dat de transacties verband konden houden met witwassen of financieren van terrorisme. Het beroep is ongegrond.

[Bron Uitspraak]