Belanghebbende, X bv, houdt de aandelen in een aantal vennootschappen, waaronder A bv. B, de dga van X bv, is in loondienst werkzaam voor A bv. X bv heeft zelf geen personeel in dienst. Op 4 november 2011 verkoopt X bv haar deelnemingen. Naar aanleiding van een boekenonderzoek legt de inspecteur btw-naheffingsaanslagen op aan X bv over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013. Hierbij wordt de verleende btw-aftrek teruggenomen, omdat X bv volgens de inspecteur geen btw-ondernemer is. X bv stelt dat zij een moeiende holding is, en dus moet worden aangemerkt als btw-ondernemer.
Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X bv voor het jaar 2011 terecht niet als btw-ondernemer is aangemerkt. De rechtbank overweegt daarbij dat X bv in 2011 geen omzet heeft aangegeven, en dat in dat jaar ook geen vergoeding in rekening is gebracht en geen facturen zijn uitgereikt voor de door haar gestelde werkzaamheden van haar dga. Er is dan namelijk geen sprake van het tegen vergoeding moeien in de deelnemingen. De rechtbank vernietigt vervolgens nog wel de btw-naheffingsaanslag voor het jaar 2013. Voor dat jaar heeft X bv namelijk in haar aangifte een niet in Nederland belaste omzet vermeld van € 215.651, die betrekking zou hebben op in het buitenland verrichte managementactiviteiten die verband hielden met de verkoop van de aandelen A bv, en de verplichting van B om voor de Amerikaanse koper nog een aantal werkzaamheden uit te voeren. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur onvoldoende onderzoek verricht om het btw-ondernemerschap voor het jaar 2013 te kunnen betwisten.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 15
Wet op de omzetbelasting 1968 7
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Holland
Editie: 4 september