De heer X koopt in Duitsland een gebruikte personenauto. De datum van eerste toelating aldaar is uit 2006. In januari 2010 doet X bpm-aangifte naar het bpm-tarief per 1 januari 2010, zijnde € 4.679. De inspecteur heeft de verschuldigde bpm verhoogd met € 930, omdat X is uitgegaan van een te laag bedrag wegens CO2-uitstoot. Uiteindelijk is de correctie weer ongedaan gemaakt en is er naheffing gevolgd met ambtshalve toepassing van art. 10b Wet BPM 1992. In geschil is of dit artikel in strijd is met art. 110 VWEU. Volgens X leidt invoering van de CO2-heffing tot een hogere belastingdruk voor ingevoerde auto's dan voor auto's die reeds eerder (in 2008 en 2009) in Nederland zijn geregistreerd. Per 1 januari 2010 is een nieuwe maatstaf van heffing ingevoerd, namelijk de absolute CO2-uitstoot. Zowel de CO2-uitstoot als de netto catalogusprijs maken onderdeel uit van de maatstaf van heffing, waarbij echter geopteerd kan worden voor het tarief ten tijde van de eerste toelating. Rechtbank Arnhem oordeelt dat op gelijksoortige reeds in Nederland geregistreerde auto's minder bpm rust, aangezien de CO2-uitstoot destijds nog geen onderdeel was van de heffing. In principe is dat in strijd met art. 110 VWEU. Om dat te ondervangen, is per 1 januari 2010 art. 10b ingevoerd, zodat kan worden gekozen voor de "historische" bpm. In 2008 en 2009 werd dit ook reeds beleidsmatig toegepast. De naheffing is dus terecht. X krijgt voor de bezwaarfase een proceskostenvergoeding op basis van de werkelijke kosten. Het door de inspecteur eigenmachtig corrigeren van de aangifte is namelijk een onrechtmatige daad. Voor de beroepsfase kan worden volstaan met een forfaitaire vergoeding, aangezien de correctie inmiddels ongedaan is gemaakt. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem oordeelt dat art. 10b Wet BPM 1992 niet voorkomt dat er strijdigheid is met art. 110 VWEU. Het artikel garandeert namelijk alleen dat niet méér bpm wordt geheven dan nog rust op een gelijksoortige auto die op de datum van eerste ingebruikname in Nederland was geregistreerd. Aangezien X onweersproken heeft gesteld dat per 31 december 2009 € 4.604 bpm verschuldigd was, dient de verschuldigde bpm tot dit bedrag te worden beperkt. Met betrekking tot de bezwaarkosten wordt overwogen dat de inspecteur € 218 aan X heeft toegekend, terwijl de rechtbank uitkwam op € 267,75. Het verschil is te gering om te oordelen dat de inspecteur aldus tegen beter weten in is gaan procederen bij de rechtbank. Het beroep van X is deels gegrond.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Arnhem