Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat het niet aan haar is te wijten dat het vermogen van de vennootschappen ontoereikend was voor het voldoen van de VPB.

Belanghebbende, X, houdt samen met haar zonen C en D de aandelen in de vennootschappen A bv en B bv, die recreatieparken exploiteren. De materiële ondernemingen in de vennootschappen worden in 2008 verkocht voor € 4,6 mln. A bv en B bv voeren in hun VPB-aangiften 2008 een HIR op. De inspecteur is echter van mening dat geen HIR kan worden gevormd en corrigeert de aangiften. In 2010 zijn de aandelen A bv en B bv gecertificeerd en ondergebracht in Stichting E en Stichting F. In 2011 worden alle certificaten verkocht aan Stichting G, waar X, C en D niet bij betrokken zijn. Omdat de aanslagen onbetaald blijven, stelt de ontvanger X en haar zonen aansprakelijk voor de belastingschulden.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat het niet aan haar is te wijten dat het vermogen van de vennootschappen ontoereikend was voor het voldoen van de VPB. Het hof merkt daarbij op dat X betrokken is geweest bij (kort) na de vervreemding verrichte (onzakelijke) handelingen die de verhaalsmogelijkheden van de ontvanger illusoir maakten. X maakt niet aannemelijk dat het vermogen na de vervreemding buiten haar toedoen is verminderd. Verder verklaart het hof de stelling van X, dat de aan de aansprakelijkheidsschuld ten grondslag liggende belastingschulden zijn verjaard, tardief. Deze stelling is namelijk pas ter zitting ingenomen en vergt een nader onderzoek van feitelijke aard. De ontvanger heeft X terecht aansprakelijk gesteld.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 40

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Invordering

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 4 mei

Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief

4

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen