Rechtbank Noord-Nederland overweegt dat het bedrag van de aanslag IB/PVV van belanghebbende gezien haar totale inkomenspositie en riante vermogenspositie geen buitensporige last is.

Belanghebbende komt op tegen de opgelegde aanslag IB/PVV over 2015. Zij stelt dat de heffing van inkomstenbelasting over haar vermogen leidt tot een individuele en buitensporige last waardoor strijd ontstaat met artikel 1 EP EVRM. Zij voert aan dat zij meer aan heffing over haar vermogensbestanddelen in box 3 betaalt dan zij aan belastbaar inkomen uit werk en woning en uit aanmerkelijk belang heeft genoten. In 2015 heeft zij daarnaast een verlies van € 1,8 miljoen geleden op een vordering en is zij daarom enorm ingeteerd op haar vermogen.

Rechtbank Noord-Nederland overweegt dat het bedrag van de aanslag IB/PVV van belanghebbende gezien haar totale inkomenspositie en riante vermogenspositie geen buitensporige last is. Een en ander onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad (V-N 2018/20.3, V-N 2019/30.5 en V-N 2020/26.5). Belanghebbende haar rendementsgrondslag is immers € 18.006.776 en het aangegeven belastbaar inkomen uit sparen en beleggen bedraagt € 720.271. Zij heeft haar stelling dat zij € 1,8 miljoen verlies heeft geleden niet onderbouwd. Mocht de stelling wel voldoende onderbouwd zijn geweest, is deze onvoldoende om aan te nemen dat belanghebbende door de aanslag IB/PVV 2015 zwaarder is getroffen dan andere belastingplichtigen in een vergelijkbare financiële situatie met vergelijkbare samengestelde vermogens van deze omvang.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Noord-Nederland

Editie: 4 mei

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen