Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X de aan de bank betaalde bedragen ten laste van haar inkomen kan brengen. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn geweest om eenzelfde zekerheidsstelling aan te gaan als X.

X en haar echtgenoot (B) houden de aandelen in C bv. C bv houdt de aandelen in D bv. D bv houdt op haar beurt weer deelnemingen in diverse binnenlandse en buitenlandse vennootschappen (het A-concern). Het A-concern houdt zich bezig met de internationale handel en distributie van met name vleesproducten. Het vlees wordt onder andere per scheepslading naar Rusland vervoerd. Deze ladingen worden door A voorgefinancierd. Per opdrachtgever kan het gaan om een of meerdere scheepsladingen met een waarde van € 20 mln per schip. Daarmee is A ook in grote mate afhankelijk van een paar opdrachtgevers. Er worden grote bedragen omgezet in deze handel. In de loop der jaren verstrekt de bank diverse leningen aan het A-concern. X staat borg voor deze leningen en verleent ook hypothecaire zekerheid. Het A-concern gaat in 2013 failliet, met name door de diefstal van een lading met een waarde van $ 20 mln. X wordt door de bank aangesproken en brengt de helft van € 595.000 en de helft van € 750.000 als negatief ROW in aftrek. De inspecteur is van mening dat de borgstelling onzakelijk is en corrigeert de aangifte.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X de aan de bank betaalde bedragen ten laste van haar inkomen kan brengen. De inspecteur maakt niet aannemelijk dat een onafhankelijke derde niet bereid zou zijn geweest om eenzelfde zekerheidsstelling aan te gaan als X onder overigens dezelfde voorwaarden en omstandigheden. Hierbij acht het hof ten eerste van belang dat het aannemelijk is dat de zekerheden als moreel commitment door X en B zijn gegeven. Ten tweede is van belang dat feitelijk geen of een beperkt debiteurenrisico werd gelopen. Het hof hecht hierbij groot belang aan de verklaring van N, de contactpersoon van het A-concern bij de bank, over de gang van zaken. Verder is het hof van mening dat de inspecteur zijn stelling dat X en B de zekerheden niet hebben gegeven in hun hoedanigheid als directielid van het A-concern maar als aandeelhouder niet aannemelijk maakt. Hij heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd. Over het beperkte debiteurenrisico merkt het hof op dat het A-concern in meer dan 20 jaren geen problemen heeft gehad met de afhandeling van transacties en bijna altijd winstgevend is geweest. De problemen die het A-concern uiteindelijk fataal zijn geworden, vonden hun oorsprong in een desastreus verlopen afwikkeling van de diefstal van de lading en niet in een oplopend debiteurenrisico door de bedrijfsvoering van het A-concern. Het gelijk is aan X.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 3.92

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 4 mei

Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen