Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur bij het toepassen van de DCF-methode ten onrechte is uitgegaan van de resultaten die in het verleden zijn behaald en er worden algemene aannames gehanteerd in plaats van specifiek op de onderneming toegespitste parameters.

Belanghebbende, mevrouw X, en haar zwager zijn ieder 50% aandeelhouder in een holding. De holding is enig aandeelhouder van een bv, die drie winkels exploiteert waarin zelfgeproduceerde chocoladeproducten worden verkocht. Begin 2013 schenkt de zwager een pakket aandelen aan X. De aandelen vertegenwoordigen 1/6e deel van het totaal. Volgens de aangifte schenkbelasting van X hebben de aandelen een waarde van € 386.000. X maakt ook aanspraak op toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). Volgens de inspecteur hebben de aandelen echter een waarde van € 501.619. Na toepassing van de voorwaardelijke BOR-vrijstelling van € 299.611 en de basisvrijstelling van € 2.057, resulteert dit in een belaste verkrijging van € 199.951 waarover X € 68.154 schenkbelasting is verschuldigd. In geschil is of voor de waardering van de aandelen de (verbeterde) rentabiliteitsmethode van X of de discount-cash-flow (DCF) methode van de inspecteur moet worden toegepast.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur bij het toepassen van de DCF-methode ten onrechte is uitgegaan van de resultaten die in het verleden zijn behaald en er worden algemene aannames gehanteerd in plaats van specifiek op de onderneming toegespitste parameters. Door het ontbreken van goed onderbouwde uitgangspunten geeft de DCF-methode in casu geen betrouwbare kasstroomprognose. De rentabiliteitsmethode van X is daarom ten onrechte verworpen. Weliswaar hanteert deze ook de resultaten die in het verleden zijn behaald, maar dat is als zodanig onvoldoende om deze methode te verwerpen. Bovendien wordt de rentabiliteitsmethode expliciet genoemd in het besluit van de staatssecretaris (17 januari 2013, nr. BLKB2012/1221M, V-N 2013/8.17) als zijnde een acceptabele methode voor het kunnen toepassen van de BOR. Het beroep van X is gegrond, met dien verstande dat als beleggingsvermogen wordt aangemerkt het saldo van de overtollige liquide middelen, langlopende vorderingen, vorderingen op aandeelhouders en de lijfrenteverplichtingen. De belaste verkrijging wordt verminderd tot € 185.093.

Lees ook het thema De bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) in de Successiewet

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Successiewet 1956 35b

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Schenk- en erfbelasting

Instantie: Rechtbank Den Haag

Editie: 18 oktober

19

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen