X beschikt over € 127.496 aan bank- en spaartegoeden in Nederland. Hij is het niet eens met de vermogensrendementsheffing die hij hierover is verschuldigd. In hoger beroep stelt X dat de ECB de hoogte van het rentetarief manipuleert en dat de overheid hierdoor voor staatsleningen weinig rente verschuldigd is en de belastingplichtige geconfronteerd wordt met een lage renteopbrengst op zijn spaargeld. Volgens X leidt dit tot een verkapte belastingheffing door de ECB en wordt het spaargeld in feite dubbel belast. Deze verkapte belastingheffing door de ECB moet volgens X worden aangemerkt als een voorheffing die moet worden verrekend met de IB-aanslag. X stelt dat deze verkapte belastingheffing € 6375 (= 5% x € 127.496) bedraagt.
Hof Den Haag oordeelt dat de door X gestelde verkapte belastingheffing door de ECB niet is aan te merken als een voorheffing in de zin van art. 9.2 Wet IB 2001. Deze kan dan ook niet worden verrekend met de IB-aanslag. Het hof merkt verder nog op dat de Wet IB 2001 geen mogelijkheid biedt om op andere wijze het door X gestelde bedrag in aanmerking te nemen. De aanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 15
Wet inkomstenbelasting 2001 9.2