Rechtbank Breda oordeelt dat belanghebbende zijn aandeel in de winsten op de vastgoedprojecten heeft gerealiseerd via zijn dienstbetrekking bij Z.

Belanghebbende (X) is werkzaam als directeur vastgoed bij pensioenfonds Z. Hij deed – samen met zijn team – voorstellen tot aan- en verkoop van onroerende zaken voor Z. De transacties werden regelmatig begeleid door advocatenkantoor K. Belanghebbende verkrijgt medio 2000 een belang in A bv. A bv en de holdings van enkele advocaten van K richten vervolgens G bv op. G bv koopt panden aan en verkoopt deze met veel winst door aan Z. In zijn IB-aangifte over de jaren 2000 en 2001 neemt belanghebbende zijn belang in A bv niet op. Naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek legt de inspecteur een IB-navorderingsaanslag 2000 aan belanghebbende op. Hij belast daarbij de door A bv – via G bv – gerealiseerde winsten op de vastgoedprojecten bij belanghebbende als inkomsten uit andere arbeid.

Rechtbank Breda oordeelt dat belanghebbende zijn aandeel in de winsten op de vastgoedprojecten heeft gerealiseerd via zijn dienstbetrekking bij Z. Deze inkomsten moeten volgens de rechtbank dan worden aangemerkt als inkomsten uit andere arbeid. De rechtbank overweegt hierbij onder andere dat belanghebbende uitsluitend bij de vastgoedfraude is betrokken vanwege zijn positie bij Z. Hij kon daarmee namelijk bewerkstelligen dat vastgoedtransacties via G bv zouden lopen en dat daarbij op grote schaal winsten op panden aan G bv zouden toevloeien en niet aan Z. De rechtbank handhaaft dan ook de navorderingsaanslag.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Breda

2

Gerelateerde artikelen