Het Hof van Justitie EU oordeelt dat het niet in strijd met het EU-recht is dat Duitsland S, het overkoepelende orgaan van een groep, als enige belastingplichtige van deze groep aanwijst. S moet dan wel in staat zijn om zijn wil op te leggen aan de andere entiteiten die deel uitmaken van die groep.

S is een publiekrechtelijke stichting en financier van een universiteit. Naast diensten onder bezwarende titel (patiëntenzorg) voert S ook, als publiekrechtelijke rechtspersoon, overheidstaken uit (opleiding van studenten). Naast moedermaatschappij van de faculteit geneeskunde is S ook moedermaatschappij van U-GmbH. U-GmbH verricht voor S schoonmaak- en hygiënische reinigingswerkzaamheden. Verder verricht U-GmbH ook nog wasserijdiensten voor S en verzorgt zij het patiëntenvervoer. S is BTW-plichtig voor de economische activiteiten die zij onder bezwarende titel verricht en is vrijgesteld van BTW voor de werkzaamheden die zij verricht in het kader van de uitoefening van haar overheidstaak. S beschouwt alle werkzaamheden die U-GmbH voor haar verricht als niet-belastbare leveringen die worden verricht binnen het kader van een f.e. Volgens de Duitse Belastingdienst vormen de activiteiten van S één enkele onderneming, waarvoor een gemeenschappelijke BTW-aangifte moet worden ingediend en waarvoor derhalve één enkele belastingaanslag moet worden vastgesteld. Daarbij stelt de Belastingdienst zich op het standpunt dat de door U-GmbH voor S, in het kader van haar overheidstaak, verstrekte schoonmaakwerkzaamheden binnen een f.e. worden verricht en dat sprake is van een voordeel in natura. In geschil is of aan de voorwaarden voor een voordeel in natura is voldaan. Volgens S is dat niet het geval omdat de f.e. ook de werkzaamheden van S in de uitoefening van haar overheidstaak omvat. De Duitse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.

Het Hof van Justitie EU oordeelt dat het niet in strijd met het EU-recht is dat Duitsland S, het overkoepelende orgaan van een groep, als enige belastingplichtige van deze groep aanwijst. Daarbij is dan wel van belang dat S in staat moet zijn om zijn wil op te leggen aan de andere entiteiten die deel uitmaken van die groep. Ook moet door die aanwijzing geen risico van derving van belastinginkomsten ontstaan.

[Bron Uitspraak]

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

33

Gerelateerde artikelen