Belanghebbende, X, heeft de Nederlandse nationaliteit. X woont in het jaar 2006 in Nederland en werkt in loondienst op een motortankschip van de heer E. Het schip is voorzien van een certificaat als bedoeld in artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte van 17 oktober 1868 en wordt met winstoogmerk in de Rijnvaart gebruikt voor vrachtvervoer. Het schip is ingeschreven in het binnenvaartregister van het Ambtsgericht Brandenburg te Duitsland. X is in het jaar 2006 in loondienst werkzaam bij F SA te Luxemburg. E heeft een bevrachtingsovereenkomst gesloten met I. Ook is door I een lening aan E verstrekt. X verzoekt in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2006 om vrijstelling van premieheffing voor de volksverzekeringen. De inspecteur heeft die vrijstelling geweigerd. X komt in beroep.
Rechtbank Arnhem overweegt dat uit het arrest van de Hoge Raad van 9 december 2011, nr. 10/03927, LJN: BQ2938, VN 2011/31.22 volgt dat X als rijnvarende in de zin van het Rijnvarendenverdrag moet worden aangemerkt. Dit heeft tot gevolg dat als exploitant van het motortankschip moet worden aangemerkt, de onderneming voor wier rekening en risico het schip wordt geëxploiteerd. Deze ondernemer heeft het winstoogmerk dat vereist wordt door het Rijnvarendenverdrag. Voor het motortankschip zijn op 24 mei 2004 en 17 november 2006 Rijnvaartverklaringen ten name van E afgegeven. De rechtbank acht niet aannemelijk dat een ander dan E als exploitant van het schip moet worden aangemerkt. Nu de onderneming van E in Nederland is gevestigd, valt X voor het jaar 2006 onder de Nederlandse socialezekerheidswetgeving. De inspecteur heeft echter aangegeven dat X vanaf 17 november 2006 geen premie in Nederland is verschuldigd, omdat op de Rijnvaartverklaring van 17 november 2006 een Luxemburgse woonplaats van de exploitant is vermeld. De rechtbank wil hetgeen op deze verklaring is vermeld jegens degenen die op het schip van E hebben gewerkt, respecteren. Het beroep is gegrond. Het premie-inkomen wordt verminderd.