Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat uit de opgestelde overeenkomst tussen X en haar ouders geen terugbetalingsverplichting blijkt. Er is geen sprake van een leningsovereenkomst. De kosten van het collegegeld drukken niet op X en zijn door de inspecteur terecht niet voor aftrek in aanmerking genomen.

X volgt een studie waarvan het collegegeld € 3800 euro bedraagt. X en haar ouders sluiten een overeenkomst waarin staat dat de ouders van X het collegegeld als lening verstrekken. In de overeenkomst staat dat partijen nadere afspraken maken omtrent aflossing en rente van de lening. X geeft het collegegeld in haar aangifte IB/PVV 2019 op als persoonsgebonden aftrek. De inspecteur wijkt af van de ingediende aangifte en stelt dat de kosten van het collegegeld niet drukken op X, omdat er nooit duidelijke afspraken zijn gemaakt omtrent aflossing en rente, en de lening door de ouders van X is kwijtgescholden. In geschil is of de kosten van het collegegeld drukken op X.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de overeenkomst niet kwalificeert als volwaardige lening. Het is onduidelijk of er op enig moment een reële terugbetalingsverplichting is ontstaan. Ook is niet aannemelijk dat er op enig moment een reële aflossingsverplichting en daarmee een schuld is ontstaan waardoor gesteld kan worden dat de betaling van het collegegeld drukt op X. De inspecteur heeft de aftrek terecht niet in aanmerking genomen.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.1

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Rubriek: Inkomstenbelasting

Editie: 28 november

Informatiesoort: VN Vandaag

252

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen