Mevrouw X ontvangt een bijstandsuitkering. De gemeente besluit in 2014 tot herziening hiervan omdat geen rekening was gehouden met ontvangen (kinder)alimentatie. In verband met de inmiddels onherroepelijke terugvordering van € 27.993 verzoekt X in 2017 om een IB-teruggaaf. De inspecteur merkt dit aan als verzoeken tot ambtshalve vermindering van de IB-aanslagen van 2005 tot en met 2013 en wijst deze vervolgens af. Volgens Rechtbank Noord-Nederland heeft de terugbetaling van de bijstandsuitkering na 2013 plaatsgevonden, zodat tot en met dat jaar niet teveel loonheffing is ingehouden. X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden (V-N 2020/12.1.2) oordeelt dat de terugvordering niet als negatief loon kan worden aangemerkt. X stelt vergeefs dat de over de teruggevorderde bijstandsuitkeringen betaalde belasting en premie volksverzekeringen dienen te worden terugbetaald. De vordering is in 2014 omgezet in een lening, waardoor gedurende ongeveer 24 jaar maandelijks verrekening plaatsvindt met haar bruto-uitkering. Dit betekent niet dat het opgevorderde bedrag in enig in geschil zijnd jaar reeds zou zijn verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend geworden, of vorderbaar en inbaar is geworden. Het beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Wetsartikelen:
Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 45aa
Wet inkomstenbelasting 2001 9.6
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26
Algemene wet inzake rijksbelastingen 65
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 12 juni