Het HvJ EU oordeelt dat de verhuur van een woonboot, met de bijbehorende ligplaats en aanlegsteiger moet worden aangemerkt als de verpachting en verhuur van onroerende goederen. Deze verhuur is btw-vrijgesteld.

 

Susanne Leichenich sluit met de Duitse overheid een overeenkomst voor het gebruik van een op de linkeroever van de Rijn nabij Keulen gelegen stuk grond en het daaraan grenzende water. Leichenich exploiteert ter plaatse, in een woonboot, een restaurant. Begin 2000 verhuurt Leichenich de woonboot, met de bijbehorende aanlegsteiger en ligplaats aan een personenvennootschap (A). A gebruikt de woonboot eerst als café-restaurant en later als discotheek. Leichenich brengt geen btw in rekening. De Duitse Belastingdienst is het daar niet mee eens en legt btw-naheffingsaanslagen op aan Leichenich. De Duitse rechter heeft prejudiciële vragen in deze zaak gesteld. Het Hof van Justitie EU (HvJ EU) oordeelt dat de verhuur van een woonboot, met de bijbehorende ligplaats en aanlegsteiger, moet worden aangemerkt als de verpachting en verhuur van onroerende goederen. Verder merkt het HvJ EU op dat deze verhuur één enkele vrijgestelde prestatie vormt waarbij geen onderscheid hoeft te worden gemaakt tussen de verhuur van de woonboot en de verhuur van de aanlegsteiger. Volgens het HvJ EU is een dergelijke woonboot niet aan te merken als een voertuig in de zin van art. 13 B onderdeel b punt 2 Zesde btw-richtlijn.

[Bron Uitspraak]

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting

Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie

Editie: 19 november

253

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen