De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het eerste verwijzingshof vanwege de onjuiste vooropstelling dat de heer X in 1990 tot en met 2000 houder was van een rekening bij KB Lux reeds daarom niet in stand kan blijven.

Aan de heer X zijn diverse IB-navorderingsaanslagen opgelegd, alsmede verhogingen en boetes van 100% (hierna samen: boetes). De Hoge Raad (15 april 2011, nr. 09/03075, V-N 2011/23.24.5) overweegt dat voor het vervolg vaststaat dat X op 31 januari 1994 houder is geweest van een rekening bij KB Lux. Voor wat betreft de boetes moet het hof na verwijzing primair beoordelen of de inspecteur voor elk van de jaren het bewijs heeft geleverd dat X het feit waarvoor de boete is opgelegd, heeft begaan. Hof 's-Gravenhage stelt voorop dat het arrest van 15 april 2011 niet anders kan worden gelezen of begrepen dan dat vaststaat dat de inspecteur ook voor wat betreft de boetes is geslaagd in het bewijs dat X in 1990 tot en met 2000 houder was van een rekening bij KB Lux. De boetes worden uiteindelijk gematigd tot 64%. X gaat wederom in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het hof reeds vanwege de onjuiste vooropstelling niet in stand kan blijven. In 09/03075 staat namelijk slechts dat X op 31 januari 1994 houder is geweest van een rekening bij KB Lux. De onjuiste vooropstelling ligt mede ten grondslag aan het oordeel dat de inspecteur is geslaagd in het bewijs dat X in elk van de in geding zijnde jaren het beboetbare feit heeft begaan. Het beroep van X is in zoverre dus gegrond. Volgt verwijzing naar Hof 's Hertogenbosch. Deze moet beoordelen of de inspecteur voor elk van de jaren het bewijs heeft geleverd dat X het feit waarvoor de boete is opgelegd en zo ja, of de boetes passend en geboden zijn. Hierbij wordt nog aangetekend dat de inspecteur zich terecht mag beroepen op stukken die X zelf heeft ingebracht in het kader van de procedure over de vermogensbelasting (zie onderdelen 3.20 en 3.21 van HR 15 april 2011, nr. 09/05192, V-N 2011/20.4). Deze stukken vallen niet onder het verbod op gedwongen zelfincriminatie, omdat geen sprake is van (bewijs)materiaal dat zijn bestaan dankt aan de wil van de beschuldigde (zie onderdeel 3.3.2 van HR 21 maart 2008, nr. 43050, V-N 2008/16.5).

 

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e

Algemene wet inzake rijksbelastingen 16

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 19 november

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen