Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de heer X geen recht heeft op vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Het aanbod op de zitting om alsnog een 'no cure no pay'-overeenkomst te overleggen, is tardief. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
De heer X maakt met succes bezwaar tegen zijn IB-aanslag. Later is een aanmaning naar X gestuurd en is een dwangbevel aan hem betekend. X gaat afzonderlijk in bezwaar tegen de aanmanings- en betekeningskosten. In beide bezwaren is door zijn gemachtigde verzocht om toekenning van een bezwaarkostenvergoeding. De bezwaren zijn gegrond verklaard. In geschil is of desondanks terecht geen bezwaarkosten zijn toegekend. Later krijgt X alsnog een vergoeding van in totaal € 61,50. De bezwaren zijn als samenhangend aangemerkt en er is uitgegaan van de wegingsfactor 0,25 ('zeer licht'). Volgens Rechtbank Den Haag had de wegingsfactor 0,5 ('licht') toegepast moeten worden. De bezwaren tegen de aanmaning en het betekenen van het dwangbevel zijn wel terecht aangemerkt als samenhangende zaken. X heeft dus recht op de bezwaarkostenvergoeding van € 125. Voor de beroepskosten wordt uitgegaan van de wegingsfactor 0,5 omdat uitsluitend de hoogte van de bezwaarkosten in geschil is. X krijgt aldus een proceskostenvergoeding van € 501. Partijen gaan in hoger beroep.
Hof Den Haag (V-N 2019/32.1.5) oordeelt dat geen sprake is van misbruik van recht door X, die gewoon gebruik maakt van de hem openstaande rechtsmiddelen. X heeft de opgelegde aanmanings- en betekeningskosten ook niet 'uitgelokt'. Het beroep van de ontvanger is slechts gegrond, omdat X geen recht heeft op vergoeding van kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De gemachtigden van X zijn namelijk een broer en een zwager. X maakt niet aannemelijk dat de proceskosten op hem drukken. Het aanbod op de zitting om alsnog een 'no cure no pay'-overeenkomst te overleggen, is tardief. De bezwaarkosten kunnen echter niet lager worden dan de reeds toegekende € 61,50. Dit volgt uit het verbod van reformatio in peius. X claimt in hoger beroep juist nog hogere kostenvergoedingen. Het beroep van X is ongegrond.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).
Lees ook het thema Beroep: rechtsbescherming door de belastingrechter
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet bestuursrecht 7:15