Rechtbank Haarlem oordeelt dat civielrechtelijk is vast te komen staan dat er geen sprake is van een terugbetalingsverplichting en dat die vaststelling fiscaalrechtelijk ook moet worden gevolgd.

C is gehuwd met E en houdt de aandelen in belanghebbende (X bv). In verband met de financiering van een inkoopsom, heeft belanghebbende sinds 1996 een vordering op E. In de jaren 1997-2001 stort belanghebbende bedragen op de gezamenlijke rekening van C en E voor het betalen van belastingen en andere uitgaven. C en E scheiden in 2004. In 2006 vordert belanghebbende terugbetaling van de lening en de opnamen. De vordering wordt door de rechter afgewezen omdat niet is komen vast te staan dat er sprake was van een terugbetalingsverplichting. In haar Vpb-aangifte over het jaar 2007 waardeert belanghebbende de vordering af. De inspecteur corrigeert de afwaardering.

Rechtbank Haarlem oordeelt dat civielrechtelijk is vast te komen staan dat er geen sprake is van een terugbetalingsverplichting en dat die vaststelling fiscaalrechtelijk ook moet worden gevolgd. Vervolgens geeft de rechtbank aan dat – nu E geen terugbetalingsverplichting heeft - belanghebbende ook geen vordering op E heeft. Er is dan ook geen ruimte voor de afwaardering. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting

Instantie: Rechtbank Haarlem

2

Gerelateerde artikelen