Hof 's-Hertogenbosch oordeelt in hoger beroep dat er geen aanleiding is om voor de proceskosten een hogere wegingsfactor dan 1 toe te passen, ondanks dat de BPM-naheffing op meer auto's betrekking heeft. De argumenten vertonen namelijk een grote overlap en worden door de gemachtigde altijd aangevoerd.
X doet in 2016 BPM-aangifte voor diverse gebruikte exclusieve personenauto’s. In geschil is de naheffingsaanslag van € 61.331. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verlaagt de aanslag tot € 57.774. Voor de proceskosten wordt zowel de bezwaar- als de beroepsfase aangemerkt als ‘zeer zwaar’ (wegingsfactor 2), zodat de totale vergoeding – inclusief de verletkosten – uitkomt op € 4913. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch oordeelt dat voor twee auto’s alsnog de historische bruto BPM berekend moet worden naar het BPM-tarief van 2015 (art. 10b Wet BPM 1992). Het beroep is voor het overige ongegrond. De inspecteur stelt vergeefs dat het instellen van hoger beroep uitsluitend aan X is te wijten (HR 31 januari 2020, 19/02444, V-N 2020/9.19). Er is namelijk niet gesteld noch gebleken dat afgewezen argumenten van X bij voorbaat kansloos waren en uitsluitend zijn toegevoegd om de procedure omvangrijker te doen lijken. Er is geen aanleiding om een hogere wegingsfactor dan 1 toe te passen, ondanks dat de naheffing op meer auto's betrekking heeft. De argumenten vertonen namelijk een grote overlap en worden door de gemachtigde altijd aangevoerd.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet bestuursrecht 8:73
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 7 juli