Mevrouw X en haar fiscale partner hebben per 31 december 2017 een eigenwoningschuld van € 440.336. De in 2017 betaalde rente is € 2563. De aftrek hiervan is geheel aan X toegerekend. Het eigenwoningforfait is € 3300. X voert aan dat zij door de combinatie van de stijging van het eigenwoningforfait en de lage rentestanden effectief geen gebruik kan maken van de hypotheekrenteaftrek. Dat kan niet de bedoeling van de wetgever zijn geweest, aldus X. Zij verwijst daarbij naar de naamgeving van artikel 3.123a Wet IB 2001.
Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat over de positieve inkomsten uit eigen woning (€ 3300 minus € 2563) effectief geen belasting wordt geheven. Op grond van art. 3.123a Wet IB 2001 (Wet Hillen) heeft X namelijk een even grote aftrekpost van € 737. De naamgeving van artikel 3.123a Wet IB 2001, aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld, is niet het belangrijkste voor de toepassing ervan. Uit de inhoud van artikel 3.123a Wet IB 2001 volgt dat dit artikel van toepassing is indien de voordelen uit eigen woning meer bedragen dan de op deze voordelen drukkende aftrekbare kosten. Dat is bij X het geval. De te betalen IB-aanslag van € 4872 wordt nagenoeg geheel veroorzaakt door de te hoge voorlopige teruggaaf. Deze teruggaaf was gebaseerd op een veel hogere rente dan feitelijk in 2017 is betaald. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.123a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Noord-Nederland
Editie: 17 juni