Belanghebbende, X bv, verkoopt in 2003 twee percelen bouwgrond aan haar aandeelhouders. In haar VPB-aangifte over 2005 vormt X bv ter zake van de boekwinst een herinvesteringsreserve (HIR) van € 1,6 miljoen. Begin 2008 is X bv door haar aandeelhouders aansprakelijk gesteld voor € 1,5 miljoen wegens saneringskosten. In geschil zijn de VPB-aanslagen over 2006 en 2007 en in het bijzonder of de (HIR) en milieuvoorziening terecht zijn gevormd. Na bezwaar is de aanslag over 2006 vernietigd en is het verlies gehandhaafd op nihil. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de HIR voor beide jaren wel terecht is, maar dat X bv niet aannemelijk maakt dat er eind 2006 of 2007 een redelijke mate van zekerheid bestaat dat X bv wordt geconfronteerd met sameringsuitgaven van € 1 miljoen. De milieuvoorziening is dus niet terecht. Voor 2006 wordt het verlies vastgesteld op € 259.538. Partijen gaan in hoger beroep. Voor 2006 conformeert X bv zich uiteindelijk aan de stelling van de inspecteur dat de HIR eind 2006 moet vrijvallen. Hof Amsterdam oordeelt dat de kopers bewust het risico hebben genomen dat de saneringskosten hoger zouden uitvallen dan was ingecalculeerd. Het was namelijk bekend dat de percelen vervuild waren en daar is bij de waardering ook rekening mee gehouden. Een milieudeskundige adviseerde destijds om nader onderzoek te doen, maar dat is niet gebeurd. Ondanks dat heffing over de herinvesteringsreserve in 2006 niet (volledig) mogelijk is, beroept de inspecteur zich vergeefs op de foutenleer. Er is eind 2006 namelijk geen balanspost meer die kan worden gecorrigeerd en waarvan dat herstel doorwerkt in het beginvermogen van 2007. Het in 2006 niet belaste deel van de reserve kan in 2007 dus niet alsnog worden belast. Het verlies van 2006 wordt wel weer nihil.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.8
Wet op de vennootschapsbelasting 1969 8
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Vennootschapsbelasting
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 19 augustus