Belanghebbende, X, drijft in maatschapsverband een onderneming met zijn vrouw, A, en zijn zoon, Z. Tot ongeveer 2000 zijn de resultaten afwisselend positief en negatief, vanaf 2000 zijn de resultaten overwegend negatief. Het negatieve kapitaal van Z bedraagt ultimo 2006, door privé opnames en bedrijfsverliezen, € 334.152. Het negatieve kapitaal van X bedraagt € 107.192 en dat van A € 107.193. X en A schelden in 2007 € 134.152 kwijt op de vordering op Z, en schrijven € 100.000 af op het restant van de vordering, vanwege oninbaarheid. De inspecteur staat dit echter niet toe, omdat X en A onzakelijk zouden hebben gehandeld.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de inspecteur bij zijn verwijzing naar de onzakelijke-lening-jurisprudentie er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat er sprake is van een samenwerkingsverband. Volgens de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat geen zakelijk handelende ondernemer ervan af zou zien om één van de maten, in dit geval Z, te verplichten het teveel opgenomene te restitueren. De rechtbank acht hierbij onder andere van belang dat de maatschapsakte de mogelijkheid biedt om meer uit de maatschap op te nemen dan het winstaandeel van de desbetreffende maat, en dat zowel Z als X en A van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt. X en A hebben volgens de rechtbank dan ook terecht een verlies van € 234.152 in aanmerking genomen.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Rechtbank Gelderland
Editie: 19 augustus