Belanghebbende, X, houdt aandelen in A bv en B bv. B bv houdt de aandelen in C bv. Eind 2008 gaat X een borgtocht met de Rabo aan in verband met aan A bv verstrekte leningen. A bv gaat in 2011 failliet, waarop de Rabo X aanspreekt. De civiele rechter veroordeelt X uiteindelijk om € 370.00 aan de Rabo te betalen. Tevens veroordeelt de civiele rechter X om ruim € 800.000 aan D bv te betalen, in verband met een aan C bv verstrekte lening. X wil een bedrag van ruim € 1,8 mln als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking nemen.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X geen negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking kan nemen in verband met de borgstelling voor de schulden van A bv. Volgens de rechtbank is er namelijk sprake van een onzakelijke borgstelling. De rechtbank acht daarbij van belang dat het eigen vermogen van A bv eind 2007 negatief was, en eind 2008 substantieel negatiever. Verder zijn de bedongen zekerheden volgens de rechtbank niet reëel. Ook is er geen sprake van een negatief resultaat uit overige werkzaamheden in verband met de aansprakelijkstelling voor de schulden van C bv. Ook C bv verkeerde namelijk in financieel zwaar weer, en een onafhankelijke derde zou niet hebben gehandeld als X. X heeft de aansprakelijkheid aanvaard als aandeelhouder. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.90