Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat het geen zin heeft om bij de rechter een procedure te voeren over het door de officier van justitie niet tijdig beslissen in zaken over verkeersboeten. Dat komt omdat de relevante bepalingen uit de Awb niet van toepassing zijn op Wahv-zaken.

Als door de officier van justitie een verkeersboete wordt opgelegd, dan is de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) van toepassing. Tegen de boete kan administratief beroep worden ingesteld bij de officier van justitie. Volgens de gemachtigde wacht de officier in 433 van dergelijke zaken te lang met het nemen van een beslissing. In geschil is of de rechter bevoegd is om dit te bevestigen en of vervolgens een bestuurlijke dwangsom kan worden vastgesteld (conform Hof Arnhem-Leeuwarden 19 april 2019, 200.238.211, ECLI:NL:GHARL:2019:3508).

Rechtbank Midden-Nederland oordeelt dat het geen zin heeft om bij de rechter een procedure te voeren over het niet tijdig beslissen in zaken over verkeersboeten. Dat komt omdat de relevante bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing op deze Wahv-zaken. Er is daarom geen procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van de vraag of er op tijd is beslist. Zonder wettelijke instrumenten is er geen ruimte om de Awb naar analogie toe te passen, waarbij wordt benadrukt dat dit geen oproep aan de wetgever is om hierin alsnog te voorzien. De beroepen zijn niet-ontvankelijk.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 4:18

Algemene wet bestuursrecht 4:17

Algemene wet bestuursrecht 6:2

Instantie: Rechtbank Midden-Nederland

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht

Editie: 14 mei

Informatiesoort: VN Vandaag

Uitsluiting Nieuwsbrief: Uitsluiting Nieuwsbrief

34

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen