De Hoge Raad oordeelt dat de instemming door de heer X met verder uitstel in de bezwaarfase – zonder dat er een bijkomende bijzondere omstandigheid is - de redelijke termijn niet verlengt.

X werkt in loondienst bij een Luxemburgse werkgever op een alhier geregistreerd binnenvaartschip. X maakt aanspraak op vrijstelling van premies volksverzekeringen. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden zijn de Nederlandse autoriteiten niet gebonden aan de Luxemburgse E106-verklaring. Het hoger beroep van X is ongegrond. Hij krijgt wel een schadevergoeding voor het overschrijden van de redelijke termijn. In het incidentele cassatieberoep stelt de Staatssecretaris van Financiën dat de redelijke termijn verlengd had moeten worden, omdat X in de bezwaarfase met verder uitstel van de procedure heeft ingestemd (art. 7:10 lid 4 Awb).

De Hoge Raad oordeelt dat de instemming door X met verder uitstel – zonder dat er een bijkomende bijzondere omstandigheid is (zie HR 19 februari 2016, 14/03907, V-N 2016/13.4) – de redelijke termijn niet verlengt. Het oordeel van het hof is evenmin onbegrijpelijk. Het principale beroep van X is ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO). X krijgt vanwege het incidentele beroep nog wel een proceskostenvergoeding van € 1050.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet bestuursrecht 7:10

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6

Wet financiering sociale verzekeringen 1

Algemene Ouderdomswet 6

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht, Premieheffing, Internationale sociale zekerheid

Instantie: Hoge Raad

Editie: 12 oktober

14

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen