De heer X doet in 2010 bpm-aangifte voor twee bijna identieke gebruikte personenauto's met een datum van eerste toelating uit 2009. Het historische bpm-tarief van 2009 leidt voor beide auto's tot € 6.857 aan bruto-bpm. Voor auto 1 heeft X € 3.288 aan bpm voldaan en voor auto 2 € 3.794. Deze bpm is berekend op basis van het bpm-tarief van 2010. De inspecteur erkent dat de bpm van auto 2 conform de aangifte moet worden verminderd met € 79 . In geschil is of X niet teveel BPM op aangifte heeft voldaan.
Rechtbank Leeuwarden oordeelt dat geen sprake is van een hogere bpm-druk wanneer beide auto's worden vergeleken met binnenlandse referentie auto's die onder het historische tarief van 2009 zijn belast. Er kan dus in het midden blijven of de nieuwe 12%-regeling van art. 10, tweede lid, Wet BPM 1992 voldoet aan het EU-recht. Aangezien niet in geschil is, dat de heffing voor auto 2 € 79 te hoog was, is het beroep van X gegrond en wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van € 2.000 aan proceskosten aan X. Dit is een redelijke tegemoetkoming voor de werkelijke kosten die X in bezwaar en beroep heeft moeten maken.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Rechtbank Leeuwarden