Aan belanghebbende, X, wordt een bedrag van € 7430 aan heffingsrente in rekening gebracht. X is het niet eens met de heffingsrente die hij ervaart als een straf.
Hof Amsterdam ziet geen reden om de aan X in rekening gebrachte heffingsrente te matigen. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het in rekening brengen van heffingsrente niet bedoeld is als een straf. Het gaat om een compensatie van niet genoten rente door de Staat. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op de geschiedenis van de totstandkoming van de wettelijke bepalingen inzake de heffingsrente. Het hof acht dat oordeel en de gronden waarop het rust juist en neemt het over. Het hof is het niet eens met de stelling van X dat de inspecteur een van zijn brieven had moeten opvatten als een verzoek om vaststelling van een voorlopige aanslag. Het hof overweegt dat deze brief in zulke algemene bewoordingen is gesteld, dat de inspecteur deze brief redelijkerwijs niet als een verzoek om vaststelling van een voorlopige aanslag hoefde op te vatten. Ten slotte is niet gebleken dat X onjuist is voorgelicht. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.