Aan X is in het kader van het project bank zonder naam de in geschil zijnde navorderingsaanslag ib/pvv over het jaar 2001 opgelegd. Daarbij een boetebeschikking en een beschikking heffingsrente. In geschil is of de Belastingdienst voldoende voortvarend heeft gehandeld bij de navorderingsaanslag die met toepassing van de verlengde navorderingstermijn is opgelegd. De rechtbank heeft beslist dat de navorderingsaanslag en de beschikkingen moeten worden vernietigd omdat deze niet voortvarend genoeg zijn opgelegd. Het hof volgt de rechtbank hierin. De Staatssecretaris van Financiën komt in cassatie. X heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad beslist dat het principale beroep van de staatssecretaris gegrond is. De Hoge Raad verwijst naar de gronden die zijn vermeld in het arrest van 1 mei 2015, nr. 14/02874 (V-N 2015/23.4) Volgens de Hoge Raad, in dat arrest, heeft het hof de beoordelingsvrijheid van de belastingautoriteiten met betrekking tot de inrichting van de werkzaamheden miskend. Aan de eisen van een voortvarende behandeling zoals het EU-recht vereist is niet slechts voldaan indien de belastingautoriteiten hebben gekozen voor de meest efficiënte aanpak van de te verrichten werkzaamheden. Het hof heeft op onjuiste gronden geoordeeld dat de vereiste voortvarendheid niet in acht is genomen. Het incidentele beroep in cassatie van X is ongegrond. De Hoge Raad gaat echter wel in op het daarin gedane verzoek van X om na de verwijzing opening van zaken te mogen geven omtrent de hoogte van de verzwegen inkomsten. Het staat X vrij om in het geding na verwijzing overtuigend aan te tonen dat de bestreden navorderingsaanslag naar een te hoog bedrag is opgelegd. Daartoe mogen ook gegevens van de verzwegen bankrekening(en) worden overgelegd. Verwijzing naar Hof Den Haag.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16 lid 4