Belanghebbende, X, is eigenaar van een ligplaats in de vorm van een loopbrug die rust op een ponton. Hiervoor ligt een grote drijvende (houten) steiger. Aan beide zijden van de steiger bevindt zich een meerpaal. De ondergrond van deze onderdelen behoort ook tot de ligplaats. In geschil is de WOZ-beschikking voor de ligplaats.
Rechtbank Rotterdam verwerpt het standpunt van X dat de ligplaats bestaande uit een loopbrug met een drijvende houten stijger een vermogensrecht betreft. Volgens vaste jurisprudentie moeten drijvende steigers worden aangemerkt als werken die naar hun aard en inrichting bestemd zijn om duurzaam ter plaatse te blijven (HR 20 september 2002, nr. 37.128, V-N 2002/48.27). X voert tevergeefs aan dat de ligplaats als WOZ-object onvoldoende is afgebakend. Dat de heffingsambtenaar volgens X een incorrecte kadastrale aanduiding, geen eenduidige objectaanduiding en objectcode aanhoudt en geen (duidelijke) grondoppervlakte voor de ligplaats aangeeft is niet van belang nu ter zitting duidelijk is geworden wat de ligplaats precies inhoudt. Bij de waardering is de heffingsambtenaar terecht uitgegaan van een kapitalisatie van de jaarhuur met een factor 10. Dit omdat er geen uitgifteprijzen van ondergrond bij ligplaatsen bekend zijn en er geen vergelijkingsobjecten voorhanden zijn omdat er alleen aanlegplaatsen worden verhuurd en niet verkocht. De kapitalisatie leidt tot een waarde voor de ondergrond van € 25.000, dat is hoger dan de beschikte waarde van € 18.000. Het beroep van X is ongegrond.
Lees ook het thema over de WOZ.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Wet waardering onroerende zaken 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Rechtbank Rotterdam
Editie: 15 juni