Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat vaststaat dat de heer X op de vordering tot aansprakelijkstelling niets hoeft te betalen, zodat over de rechtmatigheid van de aansprakelijkstelling geen uitspraak gedaan hoeft te worden.

Belanghebbende, de heer X, is middellijk bestuurder van B bv en A bv, Deze bv's gaan in 2007 failliet. De ontvanger stelt X aansprakelijk voor de onbetaald gebleven belasting van € 329.724. X gaat in 2008 zelf failliet. In 2014 deelt zijn curator mee dat een regeling is getroffen met de Belastingdienst en dat hij de procedure daarom wil intrekken. X gaat daar niet mee akkoord. Ter zitting blijkt dat de ontvanger aan de curator en X heeft toegezegd dat de vordering op grond van aansprakelijkstelling van X niet zal worden geïnd. X stelt dat de vordering van de ontvanger als steunvordering voor zijn faillissement is gebruikt. Hij wil de daardoor ontstane schade verhalen op de ontvanger. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat vaststaat dat X op de vordering tot aansprakelijkstelling niets hoeft te betalen, zodat over de rechtmatigheid van de aansprakelijkstelling geen uitspraak gedaan hoeft te worden. De claim van X op de ontvanger zal door de civiele rechter in volle omvang beoordeeld worden. Het belang van X bij voortzetting van de procedure is dus minder groot dan het belang van de ontvanger bij afsluiting van de al jaren voortslepende procedure. Aan de ontvanger wordt daarom ontslag van instantie verleend. Dit ontslag leidt er toe dat geen uitspraak over het geschil meer nodig is. Het beroep van X is niet-ontvankelijk.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 36

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Invordering

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 15 juni

8

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen