Belanghebbende, X, heeft recht op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de aan de inspecteur toe te rekenen overschrijding van voormelde redelijke termijn één jaar en vier maanden bedraagt en de inspecteur daarom aan belanghebbende een vergoeding van immateriële schade van € 1500 moet betalen. In zijn hoger beroep bestrijdt X de hoogte van deze schadevergoeding. De inspecteur voert verweer en stelt tegelijkertijd incidenteel hoger beroep in. Hof Den Haag verklaart het incidentele hoger beroep gegrond en vermindert de schadevergoeding tot € 500. Het hof gaat eraan voorbij dat het incidentele hoger beroep te laat is ingediend.
De Hoge Raad oordeelt dat een partij die ten opzichte van de uitspraak van de rechtbank erop vooruit wil gaan, tijdig (incidenteel) hoger beroep zal moeten instellen. De partij die niet tijdig hoger beroep instelt en evenmin binnen de daarvoor geldende termijn incidenteel hoger beroep instelt, kan door de uitspraak van de hogerberoepsrechter niet in een gunstiger positie kan komen te verkeren ten opzichte van de uitspraak van de rechtbank. Dat is slechts anders in het geval waarin de beslissing van de hogerberoepsrechter een kwestie betreft waarnaar deze rechter ambtshalve onderzoek behoort te doen. Nu deze uitzondering zich hier niet voordoet, getuigt de beslissing van het hof om het incidentele hoger beroep te accepteren van een onjuiste rechtsopvatting. Het hof heeft daarom de door de inspecteur aan X te betalen vergoeding van immateriële schade ten onrechte op een lager bedrag bepaald dan door de rechtbank was vastgesteld. Het cassatieberoep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27m