Aan belanghebbende, X, zijn met toepassing van de verlengde navorderingstermijn enkele navorderingsaanslagen opgelegd. Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en vermogensbelasting 1996 de vereiste voortvarendheid heeft betracht (Hof Den Haag 9 oktober 2013, nr. 11/00784, 11/00786, 11/00803 en 11/00805). X verzoekt om herziening van deze hofuitspraak, nu uit een verklaring van een zogeheten EDP-auditor in een procedure bij Hof Amsterdam (22 april 2014, nrs. 12/00929 en 12/01060, ECLI:NL:GHAMS:2014:1411) blijkt dat onvoldoende voortvarendheid is betracht, omdat in november 2005 al een substantieel deel van de rekeninghouders geïndividualiseerd had kunnen worden.
Hof Den Haag verwerpt het herzieningsverzoek van X gericht tegen het oordeel van het hof dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 1995 en vermogensbelasting 1996 de vereiste voortvarendheid in acht heeft genomen. De verklaring van de EDP-auditor in de procedure bij Hof Amsterdam is volgens het hof geen novum. X had redelijkerwijs bekend kunnen zijn met de verklaring als hij in de hoger beroepsprocedure had besloten deze auditor als getuige te horen. Ten overvloede merkt het hof nog op dat de uitspraak van Hof Amsterdam van 22 april 2014 waarin de verklaring van de EDP-auditor een rol heeft gespeeld, in cassatie geen stand heeft gehouden (HR 1 mei 2015, nr. 14/02874, V-N 2015/23.4).
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:88
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16-4